Zoeken
Jong spul en beleving
8 juli 2020
Jong spul en beleving
Door Natuurspotter Jan van Ginkel
Vandaag de dag is ‘beleving’ een modewoord. Bezoekers van musea, deelnemers aan excursies, 4-daagsefietsers, wandelaars enz. moeten wat te beleven hebben. Natuur, geschiedenis, onderwijs en educatie moeten ‘leuk’ zijn. Het volk wil vermaakt worden. De boswachter ontwikkelt zich meer als entertainer dan als veldbioloog. Daar komt bij dat fondsen en subsidiënten een project of activiteit meestal alleen goedkeuren is als het vernieuwend is. De oude dierentuin in Emmen voelde jarenlang de druk tot vernieuwing omdat het bezoekersaantal alsmaar dreigde terug te lopen en alleen vernieuwing het park weer kon doen renderen. Dus kwam er uiteindelijk Wildlands, met aanvankelijk het concept van dierentuin = (kermis)attractie. De beleving van de dierentuin moest tegelijkertijd het avontuur van een achtbaan worden. Nou, een achtbaan is het geworden…
Bovenstaande foto is gemaakt in de oude setting en stamt uit begin van deze eeuw. We zien hoe moeder eland met haar zachte neus het stuntelige kalf een zetje geeft om op zijn steltige poten te gaan staan. Ik heb er samen met mijn kinderen zeker een half uur naar staan kijken. Over deze beleving hebben wij het nu nog. Er viel in ‘Emmen’ altijd wat te beleven!
Er is niets mis met innovatie, maar als doel op zich deugt het niet. De belevingsgoeroes doen alsof de natuur van zichzelf niet interessant genoeg is en de meeste mensen hun ervaring in bos en veld niet snel als nieuw ondergaan. Bovendien vernieuwt de natuur zich voortdurend, dus er valt telkens iets nieuws te beleven. In mijn directe omgeving deed de natuurlijke verjonging zich weer in ruime mate voor. Een rijke oogst aan jong spul diende zich aan. Of het nou de gaaien, eksters, houtduiven, appelvinken, kool- of pimpelmezen betrof, jong en oud bezochten de voertafel. Aanvankelijk drongen de jonge vogels aan om gevoerd te worden, met gemiep en gefladder van de vleugels. Niet lang na dit stadium ging hun afhankelijkheid over in agressie en werden de oudervogels en generatiegenoten als vervelende concurrenten bejegend. Vooral het drietal jonge grote bonte spechten was hier sterk in.
Dankzij hun rode pet waren de jonge spechten duidelijk te onderscheiden van hun pa (met rode nekvlek) en moe (zonder rood op nek en kop).
Ook onderling was er constant strijd om de beste plek aan de pindasilo. Het was aardig om te zien dat een jonge boomklever heel sneaky wel wist mee te snoepen van de aardnootjes. Van de jonge specht op de foto is de staart nog niet volledig uitgegroeid.
Het valt mij op dat jonge mezen en boomklevers keurig strak in hun pakje zitten met dezelfde tekening als de oude vogels. Alleen lijkt het alsof zij in de witte was hebben meegedraaid, want de kleuren zijn maar bleekjes. De vogels die een of twee nesten hebben groot gebracht zien er trouwens tamelijk verkreukeld uit. Het verenkleed is versleten, het wordt tijd voor de rui. Onderstaande koolmees, één uit een nest van vijf, weet heel goed aan te geven dat het etenstijd is.
De eekhoorns zijn goed door hun voorjaar-verharing gekomen. Hun vacht glanst weer en de staart is lekker vol. Zij missen alleen nog hun oorpluimen. Volgens de literatuur komen die in de laatste fase van deze, aan de staart beginnende verharing. Ik heb die pluimen nodig om de drie tot vijf eekhoorns – enigszins!- uit elkaar te kunnen houden. De kleur en mate van het horizontale streeppatroon is namelijk per individu verschillend.
De jonge eekhoorn op onderstaande foto laat de strepen trouwens niet zien, de pluimen zijn grijszwart. Dat het een jong is van dit jaar zien we aan de ‘ruige’ vacht die deels bestaat uit nesthaar. Verder zijn de poten en staart fors ten opzichte van het lijf en zijn de nagels van de voorpoten nog nauwelijks afgesleten. Het diertje zocht zijn eigen weg en viel af en toe bijna uit de appelboom. Hij had duidelijk training nodig om even behendig te worden als zijn verwekkers. Na de verharing heeft hij opvallend grijze flanken gehouden.
Appelvinken
Om wat over de appelvinken op ons erf te kunnen vertellen, heb ik de Vogelatlas van Nederland (Sovon, 2018) geraadpleegd. Uit de tekst valt op te maken dat het bestand aan broedvogels is toegenomen. Ook lees ik dat de Nederlandse broedvogelpopulatie vermoedelijk en deels overwintert in België en Frankrijk, op relatief korte afstand dus. Ik zie zowel in de winter als zomers appelvinken op ons erf.
’s Winters doen zij zich tegoed aan de afgevallen ‘helikoptertjes’ van de esdoorns. Het zaadje zetten zij verticaal in hun snavel, drukken de schil open en halen met hun tong de kern eruit. De zonnepitten van de voertafel ondergaan dezelfde behandeling. In de loop van juni trekken de ouders rond met enkele jongen en vind ik de gekraakte kersenpitten van de zoete kers. In de Atlas worden daarnaast onder meer de Europese én de Amerikaanse vogelkers als voedselbron genoemd. De jongen worden gevoerd met insecten en met ‘papjes van zaden’. Het voorkomen van veel blad-etende rupsen van de kleine wintervlinder, door ons plagen genoemd, komt het broedsucces ten goede. Op de foto zien we een mannetje met 2 jongen. Ik heb de appelvink wel eens horen zingen, maar meestal is het daarvoor zelfs in mijn omgeving niet stil genoeg vanwege het verkeer, gazonmaaiers, kantentrimmers, kettingzagen, vulling van voedersilo’s, razende tractoren, bosmaaiers en nog meer plattelandsherrie die mijn beleving sterk kunnen verstoren. Erg verwonderlijk is het niet, want de zang en de roep bestaan uit onopvallende ijle, hoge, tikkende tonen waarvoor mijn oren zo langzamerhand te oud lijken te worden.
Het paartje appelvink hierboven zit in februari op het wintervoer. Het is niet gezegd dat dit ‘ons’ broedpaar is, want van de spectaculaire achtervolgingsvluchten zoals gemeld in de Atlas, ben ik jammer genoeg nog nooit getuige geweest. Kijk eens naar het uiteinde van het staartje van het mannetje, net alsof hij daarmee in een pot witte verf heeft getipt. Als de appelvink opvliegt, valt de staartpunt als eerste op.
Elk jaar is het spannend of de kerkuil in de kapschuur zal broeden. Kiest de uil voor onze nestkast, dan zoeken de boerenzwaluwen nestgelegenheid buiten de kapschuur. Wij duimen voor een alternerende bezetting om het ene jaar te genieten van het gezellige gekwetter van de jonge zwaluwen en het andere van de blazende uilen. We hebben het niet voor het zeggen en dat maakt de belevingswaarde des te groter. Of
het kereltje hiernaast ooit een fervent ruiter zal zijn, ligt in de toekomst verborgen. Wat hij op zekere dag in augustus in Anloo heeft beleefd, neemt niemand hem meer af. Jong geleerd is oud gedaan, het gezegde gaat zeker op voor natuurbeleving.
Jan van Ginkel