Zoeken
Natuur in de moestuin
24 augustus 2020
Natuur in de moestuin
Door Natuurspotter Aaldrik Pot
Sinds drie jaar hebben mijn vrouw Nicolette en ik een moestuin op een klein complex aan de rand van onze woonplaats Norg. Samen met zo’n twintig andere moestuinders proberen we op een lapje grond van een halve hectare wat eetbare dingen te verbouwen. Dat gaat op zich prima, maar je moet dat begrip ‘eetbaar’ dan wel wat ruim zien.
Toen we begonnen met onze kale moestuin van ongeveer 150 vierkante meter, namen we ons voor ongeveer een kwart ervan te bestemmen voor ‘natuur’. Met andere woorden we zouden op een vierde van de grond geen kolen, sperziebonen of bietjes verbouwen, maar bloemen zaaien die aantrekkelijk zijn voor insecten. Dus kochten we zaden van bloemenmengsels met daarin phacelia, gele ganzenbloem en andere uitheemse soorten want dat was wat we bij andere moestuinders ook zagen. Daarnaast plantten we ook zonnehoed, ijzerhard en duifkruid. In no time was onze moestuin veranderd in een bloemenzee. En daarop volgden talloze insecten die nectar kwamen drinken. Ook mieren veroverden snel een plekje en onder de boomstammetjes die we ter decoratie in de tuin legden krioelt het van de pissebedden. En voor slakken lijkt alles wel eetbaar behalve ‘onkruid’.
Het verbouwen van iets eetbaars voor onszelf ging dan ook minder voorspoedig. Meestal waren de tuingenoten ons voor. De courgetteplantjes werden omgezet in slak, de appels en bessen verdwenen in vogelmagen en de rupsen van koolwitjes lieten voor ons alleen een oneetbaar geraamte over van de koolbladeren. Oké, we genoten wel van bietjes, aten af en toe een maaltje worteltjes en pompoenen waren er vaak in overvloed. Maar van elke dag pompoen eten word je niet per se een leuker mens.
Een ander probleem waar we tegenaan liepen was dat de tuin soms letterlijk wegwaaide. Onze mini-akker ligt op de rand van de zuides van Norg en bij droogte verandert de grond al snel in stof. Kruiwagens vol compost hebben we inmiddels aangevoerd om de grond wat te verrijken en water beter vast te houden, maar het lijkt wel alsof het allemaal in het zwart gat verdwijnt. Net als het water dat we uit de diepte omhoog pompen en gieter voor gieter over de kurkdroge grond uitsproeien. Het lijkt een druppel op een gloeiende plaat. Bovendien had ik mij als Chef Onkruid een taak toebedeeld die wat tegennatuurlijk aanvoelde. Wekelijks lag ik op knieën plantjes uit de grond te plukken die ik elders met veel toewijding inventariseer en invoer in een database.
In onze zoektocht om onze ‘problemen’ op te lossen kwamen we uit bij de permacultuur-methode. Permacultuur heeft drie simpele ethische principes: zorg voor de aarde, zorg voor mensen en eerlijk delen in wat er is. Het is een veel bredere levensopvatting dan alleen voor tuinieren, maar dat was van latere zorg. Het ging ons in eerste instantie om het uitgangspunt dat je niet tegen de natuur tuiniert, maar mét de natuur. Dus geen kolen verbouwen in verder kale aangeharkte grond, maar werken met een ‘ontwerp’ waarin lagen van verschillende planten en struiken zorgen voor beschutting, het vasthouden van vocht en het aantrekken van natuurlijke plaagbestrijders.
Het basisidee is dat je door goed te observeren, bepaalt wat de tuin nodig heeft en ook ziet wat wel en niet werkt. Het komt er eigenlijk op neer dat je een ecosysteem probeert na te bootsen, met alle lagen die daarbij horen. Dus geen Amerikaanse trosbosbessen die natte veengrond nodig hebben, verbouwen in stofzand bijvoorbeeld. Verder kwamen we er achter dat je planten die we nu krampachtig buiten de deur proberen te houden – brandnetel bijvoorbeeld – prima kunt eten in het vroege voorjaar. Daarnaast zijn ze als waardplant ook nog eens van groot belang voor diverse soorten vlinders. Zelfs het moestuinierdersverdriet – knopkruid – schijn je te kunnen eten.
Zover zijn we eerlijk gezegd nog niet. We zitten nog in de fase van observeren en dat is eerlijk gezegd al lastig genoeg. In ons hoofd zijn we al wel bezig met de volgende fase, het ontwerpen. We zetten nu inheems duizendblad in op plekken waar andere nectarplanten verdrogen en we schoffelen niet steeds weer de bodem kaal maar laten gewone spurrie en hoornbloem nu groeien. We vorderen langzaam in ons leerproces en de natuur vaart daar voorlopig wel bij. Bovendien merken we dat het op de tuin ‘zijn en werken’ onszelf ook geen windeieren legt. Niets is fijner dan in de avondzon de tomaten nog even water te geven, te genieten van het gezoem van de bijen en de kauwtjes die al babbelend hun slaapplaats opzoeken.
Aaldrik Pot